Bedrijven die Nederlanders aanzetten tot gokken, doen dat meestal op basis van een artikel 3 vergunning, dat wil zeggen dat zij zijn opgericht voor het goede doel.
De Wet op de kansspelen verplicht deze loterijen om minimaal 40 procent van hun opbrengsten te doneren aan goede doelen.
De eigenaren en bestuurders van loterijbedrijven kunnen van de rest nog zeer vermogend worden, maar komen nooit slecht in het nieuws. Te veel personen en organisaties kijken verlekkerd naar die 40 procent en mogen mee-eten uit de ruif.
Bestuurders en aandeelhouders van gewone ondernemingen leveren producten en diensten die wel van nut zijn, maar staan er toch slecht op in de publieke opinie. Hun doelstelling is immers slechts hun eigen voortbestaan. Wanneer men in het bedrijfsleven denkt, hoe kunnen we ons imago verbeteren, dan ligt de oplossing voor de hand: wij moeten ook goede doelen nastreven.
Zo tekenden in de zomervakantie van vorig jaar de bazen van 181 grote Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen een verklaring die opriep tot herziening van het corporate purpose (het doel van de onderneming). In de kerstvakantie publiceerde het World Economic Forum een manifest van dezelfde strekking. Steekwoorden in dit langlopende debat zijn stakeholder en shareholder, waarbij dat laatste staat voor aandeelhouder; niemand kan definiëren wie nu precies onder dat eerste valt.
Economen dachten dat de keuze van de klant bepaalt of een onderneming blijft bestaan. Een onderneming deed het goed als hij leverde waar vraag naar was. Maar dat is alleen zo in een vrije samenleving. Door de eeuwen heen moesten zakenmensen zich vooral afvragen: Hoe kan ik geld verdienen, zonder dat ik door de hertog, koning, keizer of sultan wordt aangepakt? In de huidige tijd waarin geen vorst, maar de democratie steeds dwingender reguleert, ziet de overheid klimaat, duurzaamheid en diversiteit als goede doelen. Dus zeggen bestuurders van multinationals nu dat ze daarvoor werken.
Dit is een column van Paul Frentrop, expert op het gebied van corporate governance.